Schematherapie bij eetstoornissen: Een combinatie van praktische en wetenschappelijke inzichten

Suzanne Mares
GGNet Amarum

Kernwoorden

Eetstoornissen; praktijk; wetenschap; groepsschematherapie;

Tags doelgroep

Volwassenen

Tags thematiek en problematiek

Eetstoornissen en obesitas

Beknopte samenvatting van het symposium

Dat schematherapie een effectieve behandeling is voor mensen met persoonlijkheidsproblematiek of andere langdurige klachten zoals depressieve klachten, angstklachten, PTSS en eetstoornissen, is de laatste jaren steeds meer uit wetenschappelijk onderzoek naar voren gekomen. Dit heeft er mede aan bijgedragen dat schematherapie in toenemende mate wordt toegepast binnen de geestelijke gezondheidszorg. Een recente Delphi consensus studie heeft echter aangetoond dat er nog een aantal belangrijke hiaten zijn in de kennis over (de werkzaamheid van) schematherapie. De vier belangrijkste thema’s waarover meer kennis nodig is zijn 1) gebruikte constructen en meetinstrumenten, 2) onderliggende theoretische assumpties, 3) de relatie met de context en verschillende uitkomsten, en 4) effectiviteit en mechanismen van verandering. De drie lezingen in het symposium zullen nader ingaan op deze thema’s.

Zo zullen Leonie Muller en Annemarie Hansen in de eerste lezing ingaan op de gebruikte constructen in de casusconceptualisatie en hoe je hierbinnen de context van de eetstoornis een plek moet geven, om ervoor te zorgen dat deze context niet vermeden wordt in de behandeling.

Vervolgens zal Marie Darthenay vanuit wetenschappelijk onderzoek inzicht geven in de modusmodellen van eetstoornissen, binnen de context van een mogelijke traumatische voorgeschiedenis. Deze modusmodellen kunnen therapeuten ondersteunen in het kiezen van effectieve interventies en zo bijdragen aan verbetering van de behandeling.

Tot slot zal Suzanne Mares de resultaten presenteren van wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit en mechanismen van verandering van schematherapie bij eetstoornissen, om zo te toetsen of de onderliggende theoretische assumpties bevestigd kunnen worden.

Leonie Muller
GGNet Amarum

Kernwoorden

Eetstoornissen casusconceptualisatie praktijk

Introductie

Richtlijnbehandelingen voor eetstoornissen, zoals Cognitive Behavioural Therapy Enhanced (CBTE), blijken behoorlijk effectief. Toch knapt niet iedereen hier voldoende mee op en valt een deel (steeds) terug. Momenteel wordt veel onderzoek gedaan naar andere therapievormen voor mensen die onvoldoende profiteren van een richtlijnbehandeling, bijv. CBT-E. Hieruit komt onder andere naar voren dat eetstoornispatiënten veel dysfunctionele kernovertuigingen (schema’s) hebben en schematherapie mogelijk een effectieve therapie kan zijn voor mensen met een hardnekkige eetstoornis. De eerste effectstudies van schematherapie bij eetstoornissen laten veelbelovende resultaten zien.

Materiaal en methodes

Amarum (GGNet) heeft sinds een aantal jaren een schematherapie aanbod voor mensen die onvoldoende profiteren van CBT-E of die steeds terugvallen in de eetstoornis, waarbij uitgangspunt is dat dysfunctionele kerncognities (schema’s) en copinggedrag (modi) de eetstoornis in stand houden. Binnen Amarum worden er poliklinische behandelingen (individueel of groep) en een 3-daagse deeltijdbehandeling aangeboden vanuit het schematherapeutisch kader. Er wordt op dit moment onderzoek gedaan naar groepsschematherapie bij eetstoornissen en de eerste resultaten zijn positief!

Resultaten

In de behandeling gebruiken we de schematherapeutische benadering om de eetstoornis te begrijpen en te verminderen. De eetstoornis, het eetgedrag maar ook overwaardering van lichaam en gewicht kunnen voortkomen uit hardnekkige beschermermodi. In de groepen wordt veel gewerkt met interpersoonlijke, experiëntiële, cognitieve en gedragsmatige interventies. Hierbij wordt gewerkt met een combinatie van disciplines.

Discussie en conclusie

In deze korte workshop willen we stil staan bij de casusconceptualisatie bij mensen met een eetstoornis, en het belang van het bewust positioneren van de eetstoornis in de casusconceptualisatie.

Klinische implicaties

Wij laten zien hoe wij bovenstaande in onze behandeling toepassen en laten voorbeelden zien hoe je met schematherapie kunt werken bij eetstoornissen.

Referenties en literatuur

Simpson, S. G., Morrow, E., & Reid, C. (2010). Group schema therapy for eating disorders: a pilot study. Frontiers in Psychology, 1, 182.

Marie Darthenay
GGNet

Kernwoorden

Modusmodel; eetstoornissen; trauma

Introductie

Eetstoornissen zijn ernstige aandoeningen met grote gevolgen voor relaties, werk, sociale contacten en gezondheid. De effectiviteit van behandeling is beperkt: ongeveer 50% van de patiënten herstelt volledig. Bij patiënten met ernstigere symptomen, vaak in combinatie met traumatische ervaringen, is het behandelresultaat doorgaans nog geringer. Schematherapie wordt steeds vaker toegepast en laat veelbelovende resultaten zien (Maher et al., 2021). Dit onderzoek richt zich op een beter begrip van eetstoornissen, met als doel de behandeling te verbeteren met behulp van schema therapeutische technieken. Het in kaart brengen van de meest voorkomende modi en hun onderlinge verhoudingen blijkt hierbij waardevol (Yakın, Grasman, & Arntz, 2020). Voor effectieve toepassing van schematherapie kunnen stoornis specifieke modusmodellen een belangrijk hulpmiddel zijn. Het doel van dit onderzoek is het identificeren van de meest voorkomende modi bij  patiënten met een eetstoornis en het ontwikkelen van een bijpassend modusmodel. Er wordt onderscheid gemaakt tussen personen zonder en met een eetstoornis en binnen die laatste groep tussen patiënten met en zonder trauma in de voorgeschiedenis, aangezien onderzoek aantoont dat deze groepen verschillen in symptomen, zoals verlies van controle over eetgedrag, eetbuien, braken, somberheid en preoccupatie met eten en lichaamsbeeld (Rodgers et al., 2019).

Materiaal en methodes

Deelnemers waren patiënten met (atypische) anorexia nervosa of bulimia nervosa onder behandeling bij gespecialiseerde eetstoornis afdelingen enerzijds en een gezonde controle groep anderzijds. Zij vulden eenmalig de EDE-Q, de Schema Mode Inventory (SMI) en de Childhood Trauma Questionnaire – Short Form (CTQ-SF) in.

Resultaten

De dataverzameling is recent afgerond. Resultaten worden gepresenteerd tijdens de lezing. Met multilevel regressieanalyses wordt onderzocht welke modi vaker voorkomen bij patiënten met een eetstoornis dan bij een gezonde controlegroep. Ook wordt gekeken naar verschillen tussen patiënten met een eetstoornis met en zonder trauma in de kindertijd.

Discussie en conclusie

De bevindingen bieden inzicht in de psychologische dynamiek van eetstoornissen, met en zonder traumatische voorgeschiedenis.

Klinische implicaties

De ontwikkelde modusmodellen kunnen therapeuten ondersteunen in het kiezen van effectieve interventies en zo bijdragen aan verbetering van de behandeling.

Referenties en literatuur

Maher, A., Cason, L., Huckstepp, T., Stallman, H., Kannis‐Dymand, L., Millear, P., … & Allen, A. (2022). Early maladaptive schemas in eating disorders: A systematic review. European Eating Disorders Review, 30(1), 3-22. Rodgers, R. F., DuBois, R., Thiebaut, S., Jaussent, I., Maimoun, L., Seneque, M., … & Guillaume, S. (2019). Structural differences in eating disorder psychopathology after history of childhood abuse: Insights from a Bayesian network analysis. Journal of Abnormal Psychology, 128(8), 795.Yakın, D., Grasman, R., & Arntz, A. (2020). Schema modes as a common mechanism of change in personality pathology and functioning: Results from a randomized controlled trial. Behaviour Research and Therapy, 126, 103553.

dr. Suzanne Mares
GGNet Amarum

Kernwoorden

schemaovertuigingen; eetstoornissymptomen;

Introductie

Groepsschematherapie is een veelbelovende behandeling voor mensen met een langdurige eetstoornis (Simpson et al., 2010). In het schemagerichte model van Young (1990) wordt aangenomen dat verandering in (eetstoornis) symptomen het gevolg is van verandering in schemaovertuigingen en modi. Of dit mechanisme van verandering het effect van schematherapie op eetstoornis symptomen kan verklaren, is echter nog nooit onderzocht. In de huidige, door de vereniging voor schematherapie gesubsidieerde, studie waren de hypothesen 1) Er is een significante afname van eetstoornis symptomen na afloop van de behandeling, in vergelijking met eetstoornis symptomen voor de behandeling; en 2) De verandering in eetstoornis symptomen tijdens de behandeling wordt voorafgegaan door een verandering in schemaovertuigingen.

Materiaal en methodes

Een case series studie met 24 deelnemers is gebruikt om het mechanisme van verandering tijdens een 26 weken durende deeltijd groepsbehandeling met schematherapie te onderzoeken. Deelnemers vulden de EDE-Q, YSQ en de SMI in tijdens de screening, voor de behandeling, en 3 (evaluatie, 6 (eind behandeling), en 9 (follow-up) maanden na de behandeling. Tijdens de behandeling vulden deelnemers wekelijks een verkorte versie van de EDE-Q in. Ook werd de sterkte van de schemaovertuigingen wekelijks gemeten door middel van een VAS- schaal.

Resultaten

Multi-level regressie analyses lieten zien dat: 1) er sprake was van een afname van eetstoornis symptomen over de tijd; 2) er een afname was in schemaovertuigingen over de tijd; 3 deze veranderingen met elkaar samenhingen, maar niet onderling voorspellend waren.

Discussie en conclusie

Resultaten van deze studie lieten zien dat, hoewel de afname in eetstoornis symptomen wel samenhang met de afname in schemaovertuigingen, deze afname in schemavertuigingen niet vooraf ging aan de afname in eetstoornis symptomen.

Klinische implicaties

Meer kennis over het mechanisme van verandering en de mogelijke rol van modi hierin kan het nodige inzicht bieden in de manier waarop schematherapie effectief kan zijn bij het behandelen van een eetstoornis, en input geven voor het verbeteren van de behandeling.

Referenties en literatuur

Simpson, S. G., Morrow, E., van Vreeswijk, M., & Reid, C. (2010). Group schema therapy for eating disorders: a pilot study. Frontiers in Psychology, 1,182.
Young, J. E. (1990). Cognitive therapy for personality disorders: A schema-focused approach.Professional Resource Exchange.